Openbaar vervoer in Nepal
Door: Webmaster
Blijf op de hoogte en volg Daniela
19 Januari 2008 | Nepal, Damauli
We zijn met 10-15 mensen die bij de bazar van Damauli staan te wachten op de bus naar Pokhara. Straatverkopers proberen hun waar aan de man te brengen: kleine plastic zakjes met pinda’s, stukken kokosnoot, allerlei bonen die je tanden bijna doen breken als je ze kauwt, sinasappels en kleine zoete bananen, snoepgoed en kranten. Als korte tijd later een bus met destinatie Pokhara stopt, raapt iedereen snel zijn bagage bijeen en de eersten beklimmen de overvolle bus nog voor die tot stilstand is gekomen. ‘Pokhara – Pokhara – Pokhara’ roept het bushulpje (meestal een jonge jonge die op de deurtrede staat, buiten de bus hangend en passagiers moet werven, hij geeft door fluiten tussen de tanden of kloppen op de buitenkant van de bus aan de chauffeur aan wanneer die moet stoppen en wanneer die kan aanrijden, hoe die rakelings langs een greppel, een afgrond of een ander voertuig moet maneuvreren, zij proppen als er de zoveelste passagier in de reeds overvolle wagen wil stappen, zij zijn cassier en als de dag voorbij is moeten zij de bus wassen; in Pokhara is het verplicht voor een openbare bus om een dergelijk bushulpje te hebben). Ik heb weinig zin om de 2 uur reizen stand door te brengen maar het hulpje blijft reopen en zwaaien naar me en mijn reisgenoot, Binod, geeft aan dat er nog wel zitplaatsen zijn. Die ZIJN er niet, maar die wil het hulpje voor wat extra roepies wel voor ons MAKEN, vermoed ik en ik blijf daarom ondanks protest van Binod’s kant volhouden dat ik niet instap. Hij geeft uiteindelijk na en merkt rechtvaardigend op ‘Hij is toch total overbezet, onverantwoord!’ De volgende bus wijst Binod af met de verklaring dat die niet naar Pokhara zou gaan. Op ene van de manier vermoed ik dat het een andere reden heeft maar kan die niet ontdekken. Mij best, ik heb alle tijd! De volgende bus is bij aankomst helemaal leeg. Het bekende bestormingsritueel voltrekt zich. Maar we heoeven niet al te heftig mee te vechten want er zijn voorlopig meer stoelen dan passagiers. Eenmaal binnen persen we ons op de smalle stoeltjes, mijn rugzakje past net tussen mijn stoel en die van mijn voorman, mijn benen moeten een ander heenkomen vinden. De hoofdsteunhoesjes zijn erg smerig en het raam kan niet helemaal dicht, maar … we zitten (en dat zonder een Nepali van zijn plaats te beroven!). Hortend en stotend rijdt het vehicle even later aan. Gezien de Nepali bussen geen van allen over enige vering lijjken te beschikken, bonzen we regelmatig in gaten, over onverharde hobbelwegen en ‘vluchtheuvels’ Afremmen voor dergelijke obstakels gaat de gemiddelede chauffeur te ver, met als gevolg dat mijn rug soms harde klappen krijgt of ik regelmatig uit mijn stoel wordt gekatapulteerd. Deze verticale bewegingen lijken onvermijdelijk, de zij- en voorwaartse zijn echter heel erg afhankelijk van de rijstijl van de chauffer, van hoeveel haast die heeft en van het aantal medegebruikers van de weg (uitwijkmanoevers). De huidige rit is aangenaam. Ik hoef niet met ineengekrompen tenen aangespant door de voorruit te turen om mogelijke gevaren tijdig te zien aankomen maar ik zit te genieten van de schommelige bewegingen, neem het landschap buiten in me op en observeer mijn medepassagiers. We stoppen om de haveklap om passagiers in- of uit te laten stappen. Na ongeveer 1 uur zet de chaufferu bij zo ‘n stop de motor af, stapt uit en loopt langs de bus naar de achterkant. Meerstal kondigt een dergelijk opeenvolging van handelingen een ‘technische panne’ aan (b.v. een platte of lekkende band of een loszittend onderdeel). Vrij snel wordt echter duidelijk dat het vandaag een andere reden heeft: ‘No oil’ verkondigt het hulpje en gebaart ons allemaal uit te stappen. Normaal gesproken worden pannen ter plekke verholpen waarbij de duur erg kan varieren. Maar eenmaal buiten blijkt dat we vandaag niet meer verder rijden in deze bus maar met een andere verder moeten. Deze staat ook al gereed, maar is al helemaal vol en de hele lading passagiers van onze bus staat voor de deur te dringen om ook nog binnen te komen. Het lijkt een onbegonnen zaak! Ik kijk Binod aan. Hij grijpt het hulpje bij zijn kraag en praat indringend op hem in. Waarschijnlijk wil hij een gedeelte van onze ritprijs terug. – Nee, blijkt even later: ‘We don’t have any choice, we’ll have to get in!’ is zijn mededeling waarbij hij beide schouders en wenkbrouwen verontschuldigend optrek. Okay dan, dan maar aansluiten bij de dringende massa. Er zit geen beweging meer in, de bus lijkt echt helemaal volgepropt. Buiten staan echter nog zeker 12 mensen die binnen willen, inclusieve ons. ‘Kom, kom!’ gebaart het nieuwe hulpje dat van binnenuit probeert ruimte te scheppen voor iedereen. ‘Aunchu, aunchu!’ roep ik (‘Ik kom, ik kom!), maar er is geen doorkomen aan. 10 minuten later is toch iedereen in de bus, zij het dat enkelen alleen maar een voet op de deurtrede hebben en zich verder maar met een hand aan de richel boven de deur vastklampen en voor de rest met hun lichaam helemaal buiten de bus hangen. Gelukkig is de deur links (Nepal heeft linksverkeer) maar toch paseert er af en toe een vehicel aan deze kant en ik moet even aan het huiveringwekkende verhaal van Jeewan denken die in een Indiaase bus heeft meegemaakt hoe het hoofd van een medepassagier eraf is gerukt door een tegemoetkomende vrachtwagen. - De bus is onverantwoord overvuld en ik hoop dat de chauffeur daar rekening mee houdt. Voor mij heeft het hulpje een klitseklein plekkje op de redelijk hete binnenmotorkap weten te creeren en ik pers me daar tussen een dikbuikige, modern geklede Nepali en een breedheupige Tibetaanse vrouw, mijn rugzakje houd ik op schoot. Tegenover mij zit een oud mannetje in traditionele kleding (witte, katoenen broek met nauwe broekspijpen, een halflang eveneens wit, rechtgesneden hemd met daar overheen een donkderkleurig gilet, zoals die bij ons bij een 3-delig pak hoort, en een klein, kleurig ‘kepi’, de traditionele Nepali hoofdbedekking voor mannen). Op schoot houdt hij een kunstig gevlochten mandje vast, pas op het 2de gezicht zie ik dat er een vel gekleurde haan in zit. We zijn nog maar even onderweg als de chauffeur hard op z’n rem trapt omdat er 2 vrouwen langs de weg staan te zwaaien (in Nepal kun je de meeste bussen op elk gewenste plek laten stoppen). ‘Dit KAN gewoon niet, er kan hier ECHT niemand meer bij!’ zeg ik hardop. Maar de chauffeur en zijn hulpje delen mijn mening blijbaar niet en ... ze krijgen nog gelijk ook. Een van de vrouwen heeft een klein kind op haar arm. Ik gebaar dat zij op mijn plek kan gaan zitten, maar ik kom niet verder dan opstaan, want we staan zo dicht op elkaar dat het uitwisselen van plaatsen simpelweg niet lukt. Dus gebaart ze me om weer te gaan zitten en reikt met vervolgens haar kleintej tussen de staande massa door als vanzelfsprekend aan. Ik geef mijn rugzakje aan mijn buurman en zet de kleine op mijn schoot. Het is een mooi meij\sje van een jaar of twee met rode, bolle wangetjes, grote, zwarte ogen en dichte, oneindig lange en prachtig gekrulde wimpers waartussen een paar tranen zijn blijven hangen als diamanten; een zwarte krullenbs omraamt haar gezichtje. Te verbaast om te huilen kijkt ze mij aan, dan haar moeder, dan weer naar mij. Ze weet duidelijk niet zo goed wat ze met de situatie aan moet maar haar moeder spreekt haar berustend toe en zij schikt zich in haar lot. Ondertussen stappen we ook nu weer om de havenklap. Instappen LIJKT onmogelijk maar uitstappen IS onmogelijk. Als de mensen rond je heen niet bereid zijn om eerst uit te stappen kun je simpelweg geen stap verzetten want iedereen staat dicht op elkaar gepropt en daartussen ligt ook nog allerlei baggage op de grond. Ik realiseer me even hoe geduldig ik dit allemaal over me heen kan laten komen. Ik vind het zelfs leuk om zo te reizen. Thuis word ik ongeduldig over vertragingen en geirriteerd over elbogen in mijn zij en voeten op mijn voeten en al helemaal over een rijstijl zoals deze chauffeur in deze omstandigheden vertoont. Maar hier stoort zich daar blijkbaar niemand aan, iedereen schikt zich in de gegeven realiteit en ik stel dankbaar vast dat ik daar in mee kan gaan. De moeder met haar kleintje stapt uit, de haan is al eerder uitgestapt. Maar het duurt niet lang tot er een oude man instapt, geholpen door zijn (klein)dochter, die nauwelijks overeind kan staan en opnieuw doe ik een poging om mijn krappe zitplaats op de motorkap af te staan. Mijn voeten zoeken tastend naar vaste ondergrond maar kunnen deze niet vinden. Ik kan niet precies uitmaken of het baggage is wat ik voel of de voet van een medepassagier. Ik bring mijn gewicht over en … niemand die protesteert. Ik laat me tegen het raam vallen, tussen twee vrouwen door, zodat de oude man achter mij door naar het vrijkomende plekje zou kunnen. Verschillende passagiers grijpen hem vast, trekken en duwen. Hij kreunt. Pas al ik ook voor mijn 2de voet een plekje heb gevonden kan ik gaan staan, evenwicht zoekend door me met een hand vast te houden aan het metalen rekje achter de chauffeursstoel. Nu pas zie ik dat de oude man een verband om zijn hoofd heeft gewikkeld en tevens een sjaal tot halverwege zijn gezicht heeft getrokken. Hij is lijkbleek en zakt ook zittend steeds weer in elkaar: de gevolgen van een vuistgevecht, maak ik op uit het verhaal dat de (klein)dochter aan een medepassagier vertelt. Mijn voeten staan te dicht bij elkaar en bovendien op ene van de bagagestuk, wat het erg moelijk maakt om mijn evenwicht te bewaren als de chauffeur onverwachts op zijn rem trapt of met slingerende bewegingen inhaalmaneuvers uithaalt. Bovendien zijn Nepali bussen niet afgestemd op Europeese lichaamslengtes en moet ik mijn hoofd helemaal gebogen houden, met de kin op mijn borst, waardoor ik aankomende bewegingen ook niet aan zie komen. – Buiten is de schemering ondertussen overgegaan in donkerheid en ik ben toch blij als we uiteindelijk de oude brug niet ver buiten Pokhara passeren: bijna thuis! - We zijn bijna 3 uur onderweg geweest …. en dat alles voor 65 roepies (70 eurocent)!