Straatkinderen
Door: Webmaster
Blijf op de hoogte en volg Daniela
01 Mei 2008 | Nepal, Kathmandu
Op een van de laatste avonden in Kathmandu ga ik ‘dineren’ op de avondmarkt op Durbar Square (het wereldberoemde plein in het oude centrum met alle hindoetempels). Als het donker wordt, verschijnen hier op eens allerlei mobiele kraampjes waarop ze lekkere dingetjes klaar maken zoals vleesspiesjes, visjes (een soort sardientjes), aardappel- en worstspiesjes, momo’s (tibetaans, gestoomde ravioli, gevuld met groente of vlees). De kraampjes zijn romantisch verlicht met elektrische lampjes of kaarsen. Ik loop eerst wat rond en kies dan voor een portie groente momo’s. Ze worden geserveerd op een bordje gemaakt van grote, geperste bladeren zoals dat ook wordt gebruikt als offerschaaltje. Daarbij krijg ik een heerlijk pittig sausje en houten een stokje om ze te eten. Ik klim met mijn bordje de steile trappen van de pagoda (tempel) op en ga helemaal bovenaan, naast een jong stelletje zitten. Van hieruit heb ik prima zicht op het plein en de kraampjes. Het is ontzettend druk. Aan de rand van het plein staan heel veel motoren; de avondmarkt is vooral geliefd bij de jeugd. Ik geniet bewust van mijn momo’s, een van de laatsten, vermoed ik. Opeens merk ik een heel jong ventje op dat uit alle op de trappen achteloos achtergelaten etensbakjes wat restjes bij elkaar schraapt in een van de bladerenbakjes. Ik volg hem met mijn blik. Hij is zo klein dat hij de hoge trappen nauwelijks kan bedwingen, hij moet echt klauteren en daarbij opletten dat hij zijn bakje met restjes niet morst. Als hij op de bovenste trede is gearriveerd verdwijnt hij om de hoek (de pagoda is een vierkante tempelgebouw, dat in hoge trappen pyramideachtig naar een punt toe in gebouwd). De laatste hap van mijn momo’s smaakt opeens wat wrang. Ik sta op om het ventje te volgen. Als ik de hoek om kom, zie ik daar een hele groep straatkinderen bij elkaar hurken achter wat oude, houten balken, wat blijkbaar hun slaapplek is. Meerdere van hun snuiven lijmdampen uit kleine, plastik zakjes, anderen liggen opgerold onder een vieze, wollen deken; tussen hen in ligt een halfkale, lichtbruine hond te slapen. Ze geven elkaar wederzijds warm. Het kleine ventje heeft zijn bladerbakje met restjes afgestaan aan een wat oudere, stoer ogende jonge met een zwarte bandana met Brittney Spears erop om zijn hoofd geknoopt en de kleine kijkt nu met verwachtingsvolle, verlangende blik naar hem op. De leider ignoreert hem echter, kneedt met zijn zwarte vingers een bal van rijst en wat er anders nog in het bakje is geschraapt en stopt die gierig in zijn mond. Elk van zijn bewegingen wordt gevolgd door het kleine ventje. Ik voel boosheid in me opkomen. Opnieuw kneden de vingers behendig een stevig bolletje eten en … tot mijn verbazing worden nu de kids om de leider heen gevoerd. Het kleine ventje spert zijn mond heel ver open en stoot verlangende kreetjes uit. Het doet me denken aan een nest vol jonge vogeltjes als moeder met een worm komt aanvliegen. Een ontroerende maar ook schrijnende scène, die ik nog even blijf volgen. Niemand van hen die op mij let. Ik loopt terug naar de trap en besluit het huidige avondmaal van die kids wat te verrijken. Momo’s schiet niet op. De groep schat ik op 10 kinderen (dom, ik heb ze niet geteld!). Ik ga naar het winkeltje om de hoek waar ik voor mezelf ook regelmatig samosa’s (gevulde, gefrituurde deegtassen) en pakoda’s haal (fijngesneden groenten in een omeletdeeg en dan in kleine pakketjes gefrituurd). Ze hebben nog 18 samosa’s liggen, daarbij neem ik 10 stuks pakoda’s. Alles wordt in een groot stuk krant gewikkeld. Ik ga terug naar het plein, klim de tempeltrap weer op en loop naar de jongens toe. Ik twijfel even maar besluit dan, me toch maar aan hun hiërarchische orde te houden en reik het krantenpakket aan de leider aan. Ik geef hem daarbij wel duidelijk te verstaan, dat het voor állemaal bedoeld is. Hij knikt ongeduldig ‘yes, yes!’en pakt het pakket aan. Een 10-tal smerige gezichtjes buigen zich vervolgens nieuwsgierig over hem heen om te zien wat het is. Ik blijf er op een afstand even bijstaan, wantrouwend of de buit wel écht eerlijk verdeeld zal worden onder de hongerige jochies. Maar mijn zorg blijkt volledig onterecht moet ik enigszins beschaamd vaststellen. De jonge met de hoofddoek om blijkt een duidelijke maar rechtvaardige leider. Een voor één verdeelt hij aan iedereen één samosa, aan zichzelf het laatst, alvorens een tweede uitdeelronde te doen. Zo gauw iedereen zeker weet dat hij niet tekort is gekomen, verplaatst de aandacht zich naar het onverwachte maal en spoedig verdwijnen de Indiase hapjes in de hongeren kindermonden. Heel even blijf ik er nog naar kijken, dan trek ik me terug. Niemand die op mijn let. Mijn blijk geleidt over het plein, de verlichte kraampjes en de schertsende jeugd maar het is alsof ik door een troebele bril naar de vrolijke bedrijvigheid beneden mij kijk. -
Door de donkere, verlaten straten – er is weer eens geen elektriciteit – loop ik naar mijn guesthouse terug. Zwarte (heilige) koeien, straathonden en een enkele menselijke gestalten ‘stockeren’ in de stinkende afvalbergen die her en der bij elkaar zijn geveegd naar voedsel en hergebruikbaar materiaal (b.v. plasticzakjes of petflessen). Ik moet met concentreren op de weg om diepe gaten en vieze plassen op tijd te herkennen in het donker. Soms liggen rioolputten gewoon open zonder waarschuwing erbij. Mijn gedachten zijn nog bij de straatkinderen. Ik vraag met o.a. af of zij wel in een orphanage/streetkidhouse zouden willen wonen als ze dat aangeboden kregen. Ik ben er niet zeker van … maar hoe ziet hun toekomst eruit?